Crisis and problematicity : Europe from the perspectives of Edmund Husserl and Jan Patocka
Abstract
Abstract English
During the past century a discourse of crisis has accompanied the discourse on Europe. While there has been talk of various crises in relation to Europe, up until a certain point in the 20th century the dominant crisis was a crisis of the European spirit. Since modernity, Europe had based itself on a rationalism that held that reason was the key to a meaningful existence. The catastrophes of the First and Second World War as well as the impoverished experience of the world that this rationalism led to caused Europe to abandon reason as its fundamental principle. Nothing, however, has been put in its place as the spiritual principle of European existence. This thesis analyses this crisis on the basis of the hypothesis that the crisis itself might contain valuable insights that can be used to address Europe’s situation. It does so by looking at two key authors regarding this theme: the founder of phenomenology Edmund Husserl (1859-1938) and one of his last students Jan Patočka (1907-1977). Both approach Europe’s crisis on the basis of phenomenology – the philosophical inquiry into meaningful experience. But whereas Husserl feared the end of Europe and sought a restoration of the faith in reason, Patočka felt he had already witnessed its end and could no longer have recourse to any optimistic faith. The phenomenological work of these authors is compared on this basis, showing their respective solutions to the crisis, and the limits to these solutions. Their phenomenological analyses of the experience of the world are used to address the sense of a world that has become deeply problematical and to see whether this experience itself can serve as the foundation for a new idea of Europe with a focus on the political consequences of this in particular.
Abstract Dutch
De afgelopen eeuw is het discours omtrent Europe vergezeld door een discours van crisis. Hoewel er er sprake was van verscheidene crises met betrekking tot Europa, was tot een bepaald punt in de 20ste eeuw de dominante crisis er een van de Europese geest. Sinds de moderniteit had Europe zich gebaseerd op een rationalisme dat de rede als de sleutel tot een betekenisvol bestaan zag. De catastrophes van de Eerste en Tweede Wereldoorlog alsook de verarmde ervaring van de wereld waartoe dit rationalisme leidde, zorgde ervoor dat Europa de rede als fundamenteel principe los liet. Er kwam echter niets in de plaats van dit spirituele principle van het Europese bestaan. Deze dissertatie analyseert de crisis op basis van de hypothese dat de crisis zelf waardevolle inzichten kan verchaffen welke gebruikt kunnen worden om Europa’s situatie het hoofd te bieden. Het doet dit aan de hand van twee sleutelfiguren betreffende dit thema: de grondlegger van de fenomenologie Edmund Husserl (1859-1938) en een van zijn laatste studenten Jan Patočka (1907-1977). Beiden benaderen Europa’s crisis op basis van de fenomenologie – het filosofische onderzoek omtrent betekenisvolle ervaring. Maar waar Husserl het einde van Europa vreesde en een herstel van het geloof in de rede zocht, voelde Patočka dat hij dit einde al meegemaakt had en kon hij zich niet meer tot een optimistisch geloof in de rede richten. Aan de hand hiervan wordt het fenomenologische werk van deze auteurs vergeleken, waarbij hun respectievelijke oplosingen voor de crisis alsook de grenzen hiervan aangetoond worden. Hun fenomenologische analyses van de ervaring van de wereld worden gebruikt om de ervaring van een wereld die diep problematisch is geworden te verhelderen en om te zien of deze ervaring zelf als fundering voor een nieuwe idee van Europa kan dienen met hierbij een focus op de politieke gevolgen hiervan.
Keywords
EuropeCrisis
Phenomenology
Political philosophy
Husserl
Patočka